Zoeken
Sluit dit zoekvak.

Circular flow of income

Het circular flow of income model is een  macro-economisch model waarmee verklaart kan worden hoe geld verdeeld wordt binnen een economie. Het model houdt rekening met zes factoren die van invloed zijn op de geldstromen binnen een economie.

Simpelste vorm van het circular flow of income model

Het simpelste model van de circular flow of income houdt rekening met maar twee factoren

  1. huishoudens (consumenten) en
  2. bedrijven

Dit is het model voor een gesloten economie. Huishouden hebben de productiemiddelen in bezit. Productiemiddelen (of productiefactoren) zijn: Land (ook wel natuur genoemd), arbeid en kapitaal. Bedrijven gebruiken de productiemiddelen om goederen en diensten te produceren.
In ruil voor de productiemiddelen krijgt de huishoudens geld. Huur voor land, loon voor arbeid en rente of dividend voor geld. Aan de andere kant nemen de huishoudens de goederen en diensten weer af bij de bedrijven, waarvoor ze de bedrijven betalen. De ene kant stoomt dus geld rond, aan de andere kant is er een stroom aan goederen en diensten Zo is de cirkel dus rond.

De uitgebreide uitleg circular flow of income

In de praktijk werkt dit natuurlijk niet zo simpel. Er zijn namelijk andere factoren waardoor geld uit de gesloten economie zoals hierboven besproken stoomt (lekt) en er zijn factoren waardoor er geld de economie instroomt (injecties).

Injecties (geld stroomt in de economie):Lekken (geld stroomt uit de economie)
– Overheiduitgaven– Belasting
– Export– Import
– Investeringen– Sparen

Overheidsuitgaven, export en investeringen zijn de drie factoren waardoor er meer geld in een economie komt. Aan de andere kant ‘lekt’ er geld uit de economie doordat er geld wordt uitgegeven om goederen of diensten te importeren uit het buitenland, belasting te betalen en doordat er gespaard wordt.

Circular flow of income
Circular flow of income model

Alle factoren uit de circular flow of income inclusief voorbeeld:

  • Income (Y) – Loon, dividend & rente dan vanuit het bedrijfsleven en de financiële instellingen richten de huishoudens gaat.
  • Savings (S) – Spaargeld van consumenten, bedrijven of de overheid dat naar financiële instellingen stoomt.
  • Expenditure (E) – Consumenten bestedingen, geld dan van de huishoudens richting het bedrijfsleven vloeit.
  • Taxation (T) – Belastingen die vanuit de huishoudens en het bedrijfsleven richting de overheid gaan.
  • Investments (I) – Investeringen (leningen) van financiële instellingen in het bedrijfsleven, aan consumenten of de overheid.
  • Government spending (G) – Overheidsuitgaven aan het bedrijfsleven in de vorm van opdrachten of richting huishouden in de vorm van loon aan ambtenaren of bijvoorbeeld uitkeringen.
  • Import (M) – Uitgaven van bedrijven de overheid en consumenten naar het buitenland (geld vloeit uit de economie).
  • Export (X) – Inkomsten uit de verkoop van goederen en diensten aan het buitenland (geld vloeit in de economie).

Waar gebruik je het circular flow of income model voor?

Er zijn verschillende manieren om geld aan te trekken. Financiële instellingen kunnen hun rentes verhogen, de overheid kan fiscale maatregelen nemen (de belasting verhogen of verlagen), het bedrijfsleven kan de rente op haar obligaties verhogen. Je kan geld lenen bij financiële instellingen etc. Een andere mogelijkheid is door je uitgaven te beperken. Dus de overheid kan de overheidsbesteding verlagen. De consument kan de hand op de knip houden, of bedrijven kunnen personeel ontslaan waardoor ze minder kosten hebben. Al deze maatregelen hebben hun effect op de circular flow of income.

Via de circular flow of income kan je bepalen wat voor effect bepaalde trends op een economie kunnen hebben. Als bijvoorbeeld de export (X) daalt, dan betekent dit dat het bedrijfsleven minder geld verdient. Die kunnen proberen dit geld bij de bank weg te halen door te een investering te vragen (te lenen) (I). De bank zal zijn tegoeden moeten aanvullen, bijvoorbeeld met spaargeld. Spaargeld trek je aan door de rente te verhogen. Omdat de bedrijven minder inkomsten hebben, heeft de overheid minder inkomsten uit belastingen. De overheid kan ervoor kiezen de belastingen te verhogen, of de overheidsbesteding te beperken.

Berekeningen vanuit de circular flow of income

Het circular flow of income model gaat uit van de vergelijking S + T + M = I + G + X. De totale spaartegoeden van de huishoudens + de totale belastinginkomsten van de overheid + de totale inkomsten uit export= altijd gelijk aan de totale uitgaven van de financiële sector (leningen) + De totale overheidsbesteding + de uitgaven aan import.

Alle goederen en services die door bedrijven worden geproduceerd is het bruto nationaal product (BNP)

Al het geld dat bij de huishoudens binnenkomt vanuit de productiefactoren die ze bezitten wordt het bruto nationale inkomen genoemd (BNI).

Meer managementmodellen: